Mangoman

mei 2022
Mangoman
Lounibos

Het is vrijdagavond, ik zit in de trein richting het weekend. Ik leg mijn werk samen met mijn tas naast me neer op de lege stoel die tijdens Corona altijd zo heerlijk ongegeneerd voor je tas was. Eén van de prettigere bijkomstigheden van een pandemie. Tegenover me zit een jongeman met sproeten en dik oranje haar. Hij heeft zijn oortjes in en doet z’n ogen dicht. Hij is er niet.
Net voordat de trein vertrekt schuifelt er iemand mompelend door het gangpad. Ik kijk om en zie een vermoeide man met een enorme zwarte koffer een plek zoeken om te zitten. De mensen kijken weg en hun tassen blijven liggen. Ik vraag de man of hij bij ons wil komen zitten en til met een overdreven uitnodigend gebaar mijn tas van de stoel.
Hij bedankt me en begint in gebrekkig Nederlands met een korte klaagzang over mensen die liever niet willen delen. Zijn bruine ogen liggen diep in zijn schedel, zijn lippen zijn grauw, zijn haar is bijna vertrokken en daar vertrekt de trein. Een medereiziger kijkt geïrriteerd onze kant op. Zoekend naar mijn blik om even bevestigd te krijgen dat de man een vervelend type is. Maar het écht vervelende type is mijn blik vandaag niet waardig.
De man vertelt dat hij op de markt werkt, waar hij paprika’s en mango’s verkoopt. Hij is op weg naar een ziekenhuis aan de Turkse kust, vlakbij Griekenland. De Nederlandse ziekenhuizen zijn niet slecht he! Maar het gaat hier langzaam, waarom weten we allebei niet. Ik versta soms moeilijk wat hij zegt maar we praten, dat is goed genoeg. Zijn vrouw heeft borstkanker, dus die zit thuis. Zijn baas is boos, omdat hij pas vandaag vertelde dat hij de komende tijd niet zou kunnen werken.
‘Maar ik schaamde me omdat ik ziek ben’, en ik zie de tranen in z’n ogen. Op dat moment besluit ik te gaan luisteren. 19 minuten lang om precies te zijn, tot onze wegen weer scheiden.

Het begon met Corona en de vermoeidheid die hij niet eerder had gekend. Maar toen de kilo’s van zijn lijf vlogen, besloot hij toch maar een bezoekje aan het ziekenhuis te brengen. Daar zeiden de artsen dat hij nog zes maanden te leven had. Plekjes in zijn longen. Ik wil zeggen dat mijn vader ook ziek is en mijn tranen zwellen op. De zwarte zonnebril die nog op mijn neus staat, werkt als een soort rare stuwdam die mijn eigen emoties in toom houdt, zodat het watertje van de man er wat kalmer bij ligt. Ik zeg niks.
‘Als ik netjes doe wat de Turkse dokters zeggen, kom het vast goed.’
Ik kan het niet helpen, maar zeg dat je soms ook een beetje geluk moet hebben. Ook al doe je nog zo hard je best. Hij kijkt even naar de grond en gaat verder met vertellen. Dat mensen op de markt soms klagen dat ze niet genoeg geld hebben wanneer een paprika 1 Euro en 10 cent kostte in plaats van 1 Euro. Maar dat die mensen vervolgens wél met 20 euro betaalden.Zijn ongeloof vult de hele coupé. Er komt een bulderend lachje uit mijn mond, want je kunt honderd redenen bedenken waarom de persoon in kwestie mededogen verdient, maar ergens hou ik énorm van zulke boeren wijsheden. Je hebt het geld in je handen dus je hebt het. Zeik niet.
Dat ‘alle Nederlandse mannen zo goed zijn voor hun vrouw’, zegt de man. Ik nuanceer die opmerking toch eventjes, want dat de mannen hun vrouwen niet midden op straat slaan, zoals volgens de man gebeurde in het land waar hij geboren werd, betekent niet dat er achter de voordeurtjes niks gebeurt natuurlijk. De man lacht. Later in ons gesprek verwijst hij naar mijn opmerking over de deurtjes wanneer hij het heeft over de onzichtbaarheid van menselijk leed.
‘Iedereen heeft in zijn leven wel iets ergs meegemaakt’, zegt de man.
Als kind zag hij Koerdische vluchtelingen afgeknald worden bij de grens. Terwijl het enige wat ze deden, het zoeken naar een beter leven was. En hoewel hij gek was op wapens en ervan droomde om militair te worden, besloot hij dat zijn pad toch meer richting compassie moest gaan. De jongen met het oranje haar en de oortjes in, luistert stiekem met ons mee.
Drie dagen op de markt, twee dagen in de supermarkt. Veel werk, zwaar werk. We bestuderen samen zijn handen vol eelt en sneetjes. Hoe lang hij in Turkije blijft? ‘Misschien een week’. Of hij beter wordt? Dat zou Allah beslissen.

Dan zie ik de Megastores aan de horizon verschijnen. En geheel volgens de grondbeginselen van de Megastores, weten ze ook vandaag alle magie van het leven in één seconde uit mijn ziel te zuigen. Ik ben er dus bijna. Ik zeg dat ik moet gaan en ik dat ik hoop dat hij beter wordt. Als ik opsta, vraagt de man mij om te wachten. Hij begint in zijn tas te graaien. Even ben ik bang dat ik iets verkeerds gedaan heb, dat er nu een enorm mes uit de tas tevoorschijn komt en dit verhaal een onverwachte wending krijgt. Maar de man haalt een vette mango tevoorschijn en legt hem in mijn handen.
De jongen met de oranje haren lacht. Ik probeer tevergeefs onder zijn geschenk uit te komen. Dan bedank ik hem, en zeg ik dat ik de mango met mijn vader ga delen.
‘Nee natuurlijk niet, die moet je helemaal alleen opeten.’
Ik loopt weg maar niet voordat ik even mijn hand op z’n schouder leg: ‘veel beterschap meneer.’
Dan komt de eerste vraag van de man aan mij, in de laatste 5 seconden van onze gezamenlijke reis.
‘Hoe heet je? Wat doe je?’
‘Ik heet Anouk en ik schrijf.’
‘Ga je over mij schrijven?’
Ik knik.

 

Meer Verhalen